De ridders van de ronde tafel genieten van hun overwinning op de Picten in de burcht van Cornval (of is het Camelot) wanneer er een zware storm opsteekt. De wachtposten melden een schip in nood maar door het verschrikkelijke weer kan niemand iets doen. Ze moeten de storm uitzitten en de volgende ochtend gaat Johan een verkenning maken op het strand. Daar merkt hij dat het schip op de klippen is gelopen. Hij ziet niemand meer aan boord en met een klein roeibootje gaat hij op zoek naar overlevenden. Als hij aan boord klimt vind hij niemand. Enkel twee aan elkaar gebonden schilden trekken zijn aandacht. Voor hij de schilden kan pakken kraakt het schip in al haar voegen en verdwijnt in de dieperik. Johan kan nog net van boord springen maar het wrak heeft ook zijn roeiboot meegenomen naar de diepte. Er zit dus niets anders op dan te wachten op hulp. Die nacht ziet hij nog enkele andere schepen voorbij varen. Ze zijn van hetzelfde type als het gestrande schip en varen zonder licht. Johan kan niets doen en valt in slaap tot hij de volgende ochtend gewekt wordt door het krijsen van de meeuwen en ziet hoe Lancelot hem komt redden. Samen brengen ze verslag uit bij Merlijn en wanneer Johan terug krachten heeft opgedaan besluiten beide ridders om terug te keren naar de kust om de schilden op te duiken. Ze duiken vele malen naar het wrak maar vinden geen schilden. Iemand is hen duidelijk voor geweest. Maar waarom?
Dagen gaan voorbij en er wordt niet meer aan gedacht tot de koningin en haar gezelschapsdame in het bos gaan wandelen. Ze komen er een jonge minstreel tegen die zag hoe een vreemde volksstam haar schepen aan wal liet vastlopen om daarna met ossen en karren te ontschepen in land inwaarts te trekken. In één van de karren lagen twee aan elkaar gebonden schilden. Arthur geeft het bevel om de volksstam te volgen om te zien wat ze van plan zijn. Op bevel van de Koning trekken Johan en Lancelot in de richting van de volksstam en na een korte tocht hebben ze de karavaan ingehaald. Ze wachten op het duister om naderbij te gaan en zijn zo getuige van een vreemd ritueel. De helft van de stam wil de schilden openen maar de andere helft weigert. Hun leider, Caglior, ontsteekt een vuur rond enkele schedels van dode dieren en wanneer de vlammen groen oplaaien stelt hij dat de schilden niet mogen geopend worden. Hij meisje dat de schilden bewaakt keert gevoelloos terug naar haar tent. De ridders profiteren hiervan en sluipen ongezien tot in de tent van het meisje om het geheim van de schilden te achterhalen. Het meisje is echter geestelijk helemaal van de kaart en antwoord met nietszeggende woorden. Het gestommel heeft de mannen gewaarschuwd want plots zijn Johan en Lancelot omsingeld. Als ze hun bekend maken als ridders van de rode tafel is Caglior vriendelijk en wil hij samen met de ridders naar de Koning rijden om asiel voor zijn nomadenstam te vragen. De volgende nacht wanneer het drietal onderdak zoek voor de nacht in een oude toren slaat Caglior toe. Hij dringt met zijn ogen zijn wil op aan Lancelot die op wacht stond. De jonge ridder voelt zijn wil verzwakken en laat zijn zwaard vallen waardoor Johan gewekt wordt en kan ingrijpen. Het is duidelijk dat beide ridders in een val zijn gelopen en wanneer de mannen van Caglior de toren omsingelen is er niet veel hoop meer voor beide mannen. Johan en Lancelot vechten als leeuwen en kunnen zich verschansen in de toren. Ze verdedigen zich zo goed dat ze een belegering kunnen weerstaan. Caglior laat de toren instorten maar Johan en zijn vriend hadden net daarvoor een luik in de vloer ontdekt waardoor ze aan de instorting konden ontsnappen. Caglior denkt dat ze dood zijn en zet samen met zijn stam hun tocht verder.
Terwijl Lancelot terug naar de kust rijdt om hulp te halen zet Johan terug de achtervolging in. Onderweg komt hij regelmatig nieuwe graven tegen. Het lijkt wel of ook de dood de reis van Caglior en zijn stam volgt. Het spoor leidt hem naar een abdij die werd overgenomen door de stam. De ongewapende monniken zijn weerloos tegen de bende en kunnen enkel toekijken hoe hun abdij wordt ingenomen. Het is al nacht wanneer plots het meisje met de schilden op de rieten daken van de abdij is geklommen. Ze heeft een fakkel in haar hand en eist dat Caglior de abdij verlaat. De hoofdman laat een boogschutter het vuur openen en het meisje wordt geraakt. Ze gooit de fakkel in de hooistapel van de schuur en springt van het dak om het bos in te vluchten. Daar stort ze bewusteloos neer voor de voeten van Johan die de abdij in de vlammen ziet opgaan. Als het meisje bijkomt stelt ze haar voor als Zigliora en vraagt ze Johan de schilden te openen. Wanneer hij ze opent vind hij een zwarte banier. Het teken van de pest. Hun stam is getroffen door de vreselijke ziekte en zij moest de paters beschermen door de zwarte dood met vuur te bestrijden. Omdat Caglior het bevel gaf om te schieten op iemand van zijn stam keert de stam zich tegen hem en wordt hij gedood. Koning Arthur heeft begrip voor de situatie en vraagt aan de stam om zich te vestigen op een van de vele onbewoonde eilanden voor de kust. Daar kunnen ze in vrede leven of de dood afwachten zonder een gevaar voor anderen te vormen.
Lees ook album 277 Tuan de barbaar, waarin Zigliora terugkeert.